Recensie Trilogische recensie: duurzame ontwikkeling in primair onderwijs

In het boek Natuuronderwijs inzichtelijk wordt al verwezen naar het didactiekboek Praktische didactiek voor Natuur & Techniek; en omgekeerd. Beide worden, in relatie tot elkaar, in de pabo’s gebruikt. Niet onlogisch dus dat ze in een recensie aan elkaar worden gekoppeld.

Het aardige van het derde boek, Wonderwel, is dat het de dagelijkse omgang met techniek, op basis van, vaak onzichtbare, natuurkrachten in het eigen huis, laat zien. Veel daarvan lijkt overigens ook toepasbaar in de school zelf. Een praktische informatiebron voor zowel leerlingen én leraren die naar mijn mening goed aansluit op beide hiervoor genoemde, wat formelere, boeken.

Dit zijn de redenen om deze drie boeken in relatie tot elkaar te behandelen. Daarbij beschouw ik het didactiekboek als de kern van hoe een leraar in de praktijk werkt. En dat levert waarschijnlijk zoveel vragen op dat ik daaraan, in omvang van de tekst, de meeste aandacht besteed. Beide andere boeken zie ik meer als naslagwerken en bronnen.

Recensent: Chris Maas Geesteranus, met medewerking van Gerben de Vries en André de Hamer (1)

Praktische didactiek voor Natuur & Techniek

Jos Marell en Els de Vaan, 2020. Praktische didactiek voor Natuur & Techniek. Uitgeverij Coutinho, Bussum.

Wat biedt het boek

Dit omvangrijke boek, meer dan 460 bladzijden, herbergt een schat aan informatie over hoe je in de klas/groep met de onderwerpen ‘natuur’ en ‘techniek’ kunt omgaan. Bepaald een flinke kluif, zo blijkt al uit de inhoudsopgave.

Het boek heeft een vijftal delen: Koers uitzetten, Klaarmaken voor vertrek, Trossen los, Mee aan boord en De horizon verleggen. En daarbinnen, in totaal, 22 hoofdstukken. De eerste hoofdstukken gaan vooral over de samenhang van natuur en techniek, evenals de relatie met andere vakken en vormingsgebieden. Al snel daarna gaat het over waarnemen en over ontdekkend en onderzoekend leren.

Een basis

Dat laatste is herkenbaar vanuit het SLO-project ‘Natuuronderwijs in de basisschool; NOB’(2) en aanverwante werken uit de 70-er jaren van de vorige eeuw. Daarin werden de grondslagen voor een systematische basis van natuuronderwijs gelegd. Deze, niet expliciet uitgesproken, relatie blijkt wel uit de – in het didactiekboek voorkomende – termen als ‘ontdekhoek’, ‘vrije exploratie’, ‘onderzoekend leren’, ‘inspiratietafel’, ‘aanrommelen’. En ook, paragraaf 3.3.2: ‘verzamelen’, ‘vergelijken’, ‘selecteren’, ‘ordenen’, ‘identificeren’ en ‘classificeren’.

Dat is de systematiek die, veelal in SLO-verband, in die jaren is ontwikkeld. Jos Elsgeest, leraar in diezelfde tijd, legde een belangrijke pedagogische basis voor natuuronderwijs aan jonge kinderen, door hun ontmoeting, interactie en dialoog met de natuur te stimuleren. In het Jenaplantijdschrift ‘Mensen-kinderen’ 9(1993)2 schreef hij een – toen – beroemd geworden artikel over de mierenleeuw, waaruit het volgende citaat:

Toen de kinderen dit insect observeerden en zagen wat het deed, kwamen ze met een heleboel vragen: Wat is dat? Wat doet het in die kuiltjes? Hoe komt het daar? Hoe beweegt het zich? Wat eet het? Hoe vangt het zijn voedsel? Hoe maakt het zijn kleine kuiltje? De kinderen stelden nog veel meer vragen en op al die vragen kan de mierenleeuw het beste zelf een antwoord geven. Dus moeten we de kinderen steeds maar weer zeggen: ‘Vraag het de mierenleeuw zelf maar. Hij zal jullie steeds een antwoord geven.’

Dat idee is, veralgemeniseerd, een belangrijk pedagogisch uitgangspunt voor het ontdekken, waarnemen en onderzoeken van ‘dingen’ in de natuur geworden: ‘Vraag het de natuur zelf maar’. Het NOB-project heeft daarvan gretig gebruik gemaakt. Op diverse plaatsen in het boek komt deze zegswijze, in wat variatie, terug.

Aan de slag

In de vele hoofdstukken daarop maakt de lezer kennis met een groot aantal vragen en opdrachten (voor de lezer zelf), suggesties en voorbeelden van hoe men als leraar het N&T-schip van wal krijgt. Dat is, zoals eerder gezegd, geen gemakkelijke opgave. Zo heb je, en niet alleen bij de voorbereiding, te maken met leeftijdscategorieën, leerstijlen, waarnemingsinterpretaties, verwerkingsvragen, weerstand, stimuli toedienen – en nog zo wat – maar daarna ook met de werkelijkheid van het lesgeven zelf. Zoals: hoe werkt mijn eigen ‘onderwijsmodel’ in de praktijk uit, welke didactische principes heb ik daarvoor nodig, welke werkvormen voldoen het best, hoe kan ik de leerlingen nieuwsgierig en enthousiast krijgen?

De auteurs laten weinig aan het toeval over. Van voor tot achter wordt de lezer ‘begeleid’ met vele voorbeelden van hoe lessen voor te bereiden, op te bouwen en uit te voeren – met suggesties, experimenten, onderzoekjes, waarschuwingen, aanwijzingen en dergelijke.

In het laatste hoofdstuk komt nog een belangrijk element aan de orde: de planning. Die overwegingen zullen de lezer, eenmaal werkzaam in de praktijk na de pabo-opleiding, flink behulpzaam kunnen zijn. Het schoolplan levert een groot aantal aspecten die die planning omvatten. Het boek noemt daarvan: de bijdragen van de verschillende vak- en vormingsgebieden, opbouw van het N&T-programma, ondersteuning van de ‘methoden’, organisatie en waarmee de school zich wil onderscheiden. 

Beoordeling en bruikbaarheid

Onderstaande suggesties zijn in eerste instantie bedoeld voor de lezer. Maar aangezien dit boek vijf jaar geleden is gepubliceerd, zouden ze bij een eventuele actualisering of herziene  druk misschien ook kunnen worden gebruikt. Bovendien zal, na politieke instemming met de  nieuwe kerndoelen, de SLO ook werken aan onder andere de po-leerlijnen voor Mens & Natuur en overige relevante kerndoelen. Ook daarvoor zijn ze misschien bruikbaar omdat die de basis vormen voor de methodenontwikkeling van educatieve uitgevers.

De eerder genoemde aspecten ontdekken, waarnemen, onderzoeken, ontwerpen komen in het boek uitgebreid aan de orde. Daarnaast gaat het, opvallend genoeg – maar vanuit de (bij schrijven nog de huidige) kerndoelen enigszins begrijpelijk – vooral over kennis(verwerving). Emotie, geweten, waardenvorming, reflectie op eigen betrokkenheid, innerlijke conflicten en dergelijke komen tamelijk spaarzaam aan de orde. En dat zijn nu juist de aspecten die in die vormingsgebieden, gezondheid en duurzame ontwikkeling, zo van belang zijn. Van het boek ‘Plan Bèta’ (3) valt in dat opzicht veel te leren – al is dat geschreven voor het voortgezet onderwijs.

Het laatste deel (‘De horizon verleggen’) gaat onder meer over die vormingsgebieden gezondheidseducatie en leren voor duurzame ontwikkeling. Die komen er wat bekaaid van af; niet alleen in omvang en inhoudelijk maar ze worden pedagogisch-didactisch ook weinig systematisch uitgewerkt. Zo wordt (blz. 403) bijvoorbeeld wel gesproken over de ‘persoonsgerichte benadering’ (subjectificatie) maar de verhandelingen daarover van Gert Biesta (4) zelf worden helaas niet genoemd. Ook missen verwijzingen naar belangrijke, zij het wat oudere, publicaties van bijvoorbeeld de SLO (5) en anderen (6).

Een leraar moet qua competenties nogal wat ‘in huis’ hebben om dit allemaal te weten, te kunnen (en ervoor de benodigde energie te hebben). Auteur Marell (7) wees mij onder meer naar dit onderwerp op de Coutinho-website (8): “…. waarnaar vanuit hoofdstuk 20 verschillende keren wordt verwezen. Naast extra documenten bij hoofdstuk 20 (onder meer over leerkrachtcompetenties duurzaamheid) zijn daar extra bronnenlijsten met tal van links naar het internet te vinden voor zowel pabo-studenten (en andere gebruikers van het boek) als voor pabo-docenten (op aanvraag)”.

Dat geldt bijvoorbeeld de suggesties voor concrete werkvormen, lesmodellen, activiteitenschema’s en vele andere aspecten van didactische aanpak. Verder staan op de website van de Duurzame PABO een aantal publicaties die ook op competenties ingaan, zoals het ‘eigen’ werk ‘A Rounder Sense of Purpose (9).

Al met al is dit een bijzonder omvangrijk en gedetailleerd, vaak inspirerend, boek, met vele verwijzingen naar ondersteunende websites. Dat inspirerende komt  niet in het minst door de vlotte en toegankelijke schrijfstijl. Die werkt zeker drempelverlagend voor de lezer.

Aan de andere kant: de veelheid aan werksuggesties leidt wel tot de vraag hoe het met het gebruiksgemak, de toepassing, van het boek is gesteld. Het is voorstelbaar dat de lezer (vaak dus de pabostudent) zo nu en dan een moeilijk ontwarbare kluwen kwesties van inhoudelijke en methodische aard op zich ziet afkomen. Waarna zich de vraag voordoet of dit misschien toch ook te weinig stimuleert tot eigen creativiteitsinspanning.

Wat tenslotte blijft, is de vraag hoe een leraar in de praktijk, met zo weinig voorbereidingstijd en lesuren voor natuur en techniek, de vele aspecten tot wasdom bij de leerlingen kan laten komen. Men zal daarin scherpe keuzen moeten maken. Maar dat niet alleen: in het voorwoord van het boek schrijven de auteurs al: ‘Samengevat; er wordt te weinig tijd voor N&T uitgetrokken, het niveau laat te wensen over en leerkrachten hebben meer vakdidactische scholing nodig’.

En omdat daarin vooralsnog weinig (rijksoverheids) facilitering zit, is hét principe van natuuronderwijs ook hier toepasbaar: Vraag het de politiek zelf maar!

Natuuronderwijs inzichtelijk

Carla Kersbergen en Amito Haarhuis, 2021. Natuuronderwijs inzichtelijk. Een basis voor de vakinhoud van Natuur & Techniek. Uitgeverij Coutinho, Bussum.

Wat biedt het boek

Dit boek is een uitgebreid naslagwerk en bronnenboek op het gebied van natuur(kunde) – breed genomen, techniek en, tenslotte, het weer en sterren/planeten. Het is verdeeld in een zevental uitgebreide hoofdstukken, met als hoofdonderdelen: ‘Natuur(kunde)’ (10), ‘Technische inzichten’ en ‘Weersverschijnselen en hemellichamen’. In het onderdeel ‘natuur(kunde)’ komen niet alleen planten en dieren voor maar ook de mens, natuurkundige verschijnselen, ecologie en duurzaamheid.

De stijl van het hele boek is informatief/kennisgericht; niet opiniërend, noch geeft het waardeoordelen.

In totaliteit is dit een gedegen, systematisch en nauwkeurig geformuleerd en van bronnen voorzien boek. Bovendien is niet vergeten de lezer scherp te houden, zowel door vragen over de teksten te stellen (in kadertjes), als wel het verschaffen van ‘Inzichten’ aan het begin van de paragrafen.

Wat betreft de aandacht voor duurzame ontwikkeling: ook hier (zie het didactiekboek) is de aandacht ervoor bescheiden, zo niet onder de maat. Het is natuurlijk wel geschreven in een periode dat de oude kerndoelen voor het basisonderwijs – uit 2006 (11) nog gelden. En die blinken niet uit in aandacht daarvoor. Het boek volgt die kerndoelen met enige nauwgezetheid.

Overigens kan men zich wel afvragen of nu juist een ‘onafhankelijk’ boek als dit niet wat diepgaander aandacht had kunnen besteden aan ecologische vraagstukken (met een maatschappelijk randje), in relatie tot de hoofdthema’s van het boek – meer dan de voorgeschreven kerndoelen.

Beoordeling en bruikbaarheid

Het boek kent een traditionele opbouw: grof genomen plant, dier, mens en dan ecologie en duurzaamheid (de overige hoofdonderdelen – zie hiervoor – komen daarna aan de orde. Dat moet op de lezer toch overkomen als: het individu is wel zo belangrijk, vergeleken bij bijvoorbeeld ecologische samenhang of verscheidenheid/diversiteit. Maar ook valt er wel wat aan te merken op de (ecologische) positie van de mens zoals die in inzicht 1 in paragraaf 4.3 wordt aangeduid.

Als men daar stelt dat de mens ‘onderdeel van de natuur’ is, dan past een enerzijds-anderzijdsbenadering, zoals meteen daarna gebeurt, per definitie niet: ‘Aan de ene kant zijn we onderdeel van de natuur …… Aan de andere kant kunnen wij de natuur ingrijpend veranderen’. Als je ‘onderdeel van iets’ bent, dan is ieder menselijk handelen inherent aan, en dus ook onderdeel van, die positie. De terminologie in het boek lijkt daarom toch te wijzen op de natuurvisie van de mensheid als ‘rentmeester’ over de Aarde. De vraag is of de auteurs dat ook echt zo bedoelen.

Natuuronderwijs – en dus het boek – gaat, zoals de inleiding stelt, ook over de niet-levende natuur. Het is dan niet goed te begrijpen waarom er belangrijke onderwerpen missen die hierin echt thuishoren, zoals: geologie/bodem, landschapsvorming en -ecologie, vegetaties en  plantengemeenschappen in Nederland.

Uit dit laatste punt blijkt dat dit boek vooral, laten we het zo noemen, basisbiologie behandelt. En heeft minder aandacht voor de huidige, meer systemische (biotische én abiotische) kijk op de Aarde als geheel. Dat hoeft niet meteen te leiden tot acceptatie van het Gaiaconcept (Lovelock) of iets soortgelijks. Maar, meer in het algemeen, kan men zeggen dat drie hoofdkenmerken van de ecologie, uit een klassiek werkstuk voor het biologieonderwijs (12): verscheidenheid, samenhang en verandering, in hun onderlinge wisselwerking daardoor weinig uit de verf komen. En zeker omdat daarin het menselijke (predatie)aspect ontbreekt. Die natuur- en mensvisie komt in het boek overigens niet expliciet aan de orde.

in het hoofdstuk over ecosystemen en duurzame ontwikkeling, in paragraaf 4.1.1 bijvoorbeeld, wordt behandeld wat een ecosysteem is. Niets wijst erop dat de auteurs de mens als onlosmakelijk onderdeel daarvan zien. Dat komt mogelijk omdat alleen ‘kleinere’ ecosystemen, gebieden die wij normaliter ‘echte natuur’ noemen, worden behandeld: een (loof)bos, weiland, heide, stadstuin, sloot, duingebied. Dat is inderdaad een schaal van beschrijving waarin de superdominante omvang en intensiteit van menselijke, planetaire invloed niet meteen tot de verbeelding spreekt. Het is bijzonder jammer dat juist dit punt niet expliciet in dit boek wordt uitgewerkt.

In de paragrafen 4.3 en 4.4 komt de mens als beïnvloeder van de Aarde (het woord ‘predator’ valt overigens niet, noch ‘Antropoceen’) wel wat uitgebreider aan de orde. Alleen, het beeld van duurzame ontwikkeling dat ontstaat, is, zoals eerder gemeld, nogal beperkt. Het is juist belangrijk dat bij duiding van duurzame ontwikkeling álle onderdelen worden genoemd, in balans met elkaar: people, planet én prosperity. Aan de hand van de ruimte- en tijddimensies: hier en nu, maar ook elders en later. Het te eenzijdig focussen op de planet-zaken leidt tot onbalans.

Het voorgaande is misschien te begrijpen vanuit het feit dat het hier om natuuronderwijs gaat. Maar juist daarom zou op zijn minst een adequate literatuurverwijzing aan het eind van dat hoofdstuk gepast zijn. Bijvoorbeeld hadden de auteurs het boek van Bram Wondergem (13): ‘Duurzame ontwikkeling. Een inleiding’, kunnen aanhalen. Daarmee kan ook het mondiale element, zeker in de bovenbouw, meer worden uitgediept.

Eén van de auteurs laat echter weten: “Bij onze toekomstige herziening nemen we de nieuwste kerndoelen mee, en dan zal zeker het hoofdstuk ecologie en duurzaamheid onder de loep genomen worden. Hier vinden ook de grootste maatschappelijke ontwikkelingen plaats”. En dat is zeker hoopvol.

Wonderwel

Marlie Hollands en Hans Wilschut, 2023. Wonderwel. Welkom in het huis van de toekomst. Uitgeverij Wonderwel Projecten.

Wat biedt het boek

‘Welkom in het huis van de toekomst’ is de ondertitel van dit boek. En dat is precies waarover het gaat: duurzame techniek in huis, en een beetje in de tuin. Maar dat onderwerp wordt niet vrijblijvend gebracht. In het voorwoord zegt de voorzitter van Techniek Nederland: “Als voorzitter van Techniek Nederland nodig ik je graag uit om te kiezen voor een toekomst in de techniek.

Los van deze oproep lijkt dit boek geschikt voor het basisonderwijs – en niet alleen door het aardige, vlotte ontwerp, inclusief de illustraties.

Een persoonlijke reactie van een van de auteurs: “We [hebben] voor de lezers van het Wonderwel boek de relatie…. proberen te leggen tussen natuur en techniek bij de levering van onze basisvoorzieningen. Dat is wat mijzelf verwondert: hoe zijn mensen toch in staat geweest om de natuurkrachten om hen heen zo naar hun hand te zetten dat we nu in onze huizen kunnen leven zoals we dat nu doen. We hebben getracht die verwondering zo over te brengen dat kinderen zich onderdeel kunnen gaan voelen van die rijke traditie. Dit op zo’n manier dat ze zin krijgen om hun inventiviteit te gaan gebruiken voor ‘duurzame’ uitvindingen”.

De onderwerpen zijn Drinkwater, Riool, Elektriciteit, Voedsel, Aardgas, Afval en Internet; en dat zijn gewoon ‘huis-, tuin- en keuken’onderwerpen. Die zowel thuis maar ook op school – en daarmee onderzoekbaar tijdens het onderwijsproces – aan de orde zijn. En de teksten zijn zo toegankelijk geschreven dat een leerling aan het eind van de middenbouw er waarschijnlijk goed mee uit de voeten kan.

De opbouw van ieder hoofdstuk is identiek: korte introductie, voorbeelden, her en der ‘WonderWelWeetjes’, een rubriek ‘Vraag het de Alwetoloog’, een interview en de ‘Duik in de geschiedenis’, ‘Huis van de toekomst’ en ‘Test het thuis uit’. Met een flink aantal opdrachten.

Er is ook een website beschikbaar met daarop het boek, lessen voor op de basisschool en activiteiten voor (groot)ouders en hun (klein)kinderen thuis.

Beoordeling en bruikbaarheid

In relatie tot het techniekdeel van bovengenoemde boeken lijkt dit praktische boekje een mooie aanvulling daarop. Al was het maar om de relevantie voor de leerlingen aan te geven – ze hebben er zelf iedere dag mee te maken.

Dit boek lijkt heel geschikt voor (onderzoekmatig) groepswerk door de leerlingen zelf, zeker in de hogere groepen. Maar dan zullen ze allen het boek – of in ieder geval het desbetreffende onderwerp – moeten lezen. De vraag is dan of de school zich de aanschaf van een aantal exemplaren kan permitteren. Gelukkig is het ook, gratis, digitaal beschikbaar (14).

Wat een beetje mist, is een ‘kritische noot’. Bijvoorbeeld bij het onderwerp ‘Voedsel’ is er weinig verwijzing naar actuele vraagstukken op het gebied van akkerbouw (pesticiden) en veeteelt (zoals stikstof, CO2, mondiaal transport). Maar misschien is dat ook wel de bedoeling en willen de auteurs juist dat aan de leraar overlaten.

Daar is wat voor te zeggen, gezien vaak de gevoeligheid en toenemende polarisatie, ook in het onderwijs. En in ieder geval zal men, zeker met jonge kinderen, heel goed kijken naar de belevingswereld van die leeftijdscategorie – en daarop (de diepgang van) thema’s aanpassen.

Bronnen

  1. Beiden zijn werkzaam voor de stichting Duurzame PABO.
  2. Zie 3 bronnen voor NME: 01, 02 (pdf) en het klassieke werk 03 (auteurs: Kees Bleijerveld, Kees Both en Pieter Teernstra die daarmee ook in NME-kringen grote bekendheid verwierven). Voor heel concrete natuurervaringen en waarnemingen, zie Kees Both en Jan Nijkamp.
  3. Kamp, Marcel (red.) et al., 2022. Plan Bèta. Bèta-onderwijs voor duurzame ontwikkeling. NVON, Zwolle.
  4. Zie bijvoorbeeld Biesta, Gert, 2012. Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Boom uitgevers, Amsterdam. Voor een volgende druk zou het zinvol kunnen zijn ook gebruik te maken van de (pedagogische) zienswijzen uit bijvoorbeeld het boek ‘Wereldgericht onderwijzen – Biesta in de praktijk’ van Eidhof, Bram, Maartje Janssens en Jelle Ris, 2021. Stichting Nivoz, Rotterdam.
  5. Zie: Bron, Jeroen, Marjolein Haandrikman en Mieneke Langberg, 2009. Leren voor duurzame ontwikkeling; Een praktische leidraad. SLO, Enschede. Zie bijvoorbeeld ook: Remmers, Ton, 2007. Duurzame ontwikkeling is leren vooruitzien. Kernleerplan Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Funderend onderwijs 4-16 jaar. SLO, Enschede.
  6. Frijters, Stan, 2016. Leren voor duurzame Ontwikkeling. Gewoon Doen! Aeres Hogeschool, Wageningen. Zie ook bijvoorbeeld: Künzli David, Christine et al., z.j. Toekomst maken door leren voor duurzame ontwikkeling. Didactische leidraad voor veranderingen in het basisonderwijs. Vert. SenterNovem, PABO Deventer (Saxion Hogescholen) en Duurzame PABO. Maar ook: Wagenaar, Henk (red.), 2007. Duurzame ontwikkeling voor de basisschool. Een domeinbeschrijving als resultaat van een cultuurpedagogische discussie. Cito, Arnhem. Tenslotte: Hamer, André en Peter Heres (red.), 2015. 32 Lessen voor de toekomst. Uitgeverij Idee & Waarde.
  7. De verwijzingen op die website waarin, op allerlei gebieden en geordend naar hoofdstuk, buitengewoon veel suggesties voor docenten en studenten staan, hebben mij in eerste instantie – ten onrechte, blijkt nu  – niet tot raadpleging daarvan aangezet.
  8. Toegankelijk met een code die aan het boek is toegevoegd.
  9. Zie Publicaties. Daarin komt ook het ‘eigen’ product van die organisatie uitgebreid aan de orde: RSP. Interessant is ook, vanwege de vergelijking met andere competentiemodellen, het rapport Competenties voor leren voor duurzame ontwikkeling binnen pabo’s. Internationaal is het (vroegere) projectrapport over competenties (pdf) van de ENSI (Environment and School Initiatives – als organisatie opgeheven) interessant. Hier komen de competenties van leraren in drie rollen aan de orde  (in school, in de samenleving en als individu/burger).
  10. Wordt in de tekst niet onder die naam aangegeven. 
  11. Het is wat wonderlijk dat in de inleiding van het boek staat: ‘Als je dit boek hebt bestudeerd en verwerkt, heb je inzicht in de belangrijkste leerinhouden … zoals die in de kerndoelen basisonderwijs(2006) zijn verwoord en nader zijn uitgewerkt in voorstellen voor een herzien curriculum (2019)’.Terwijl die laatste nu – februari 2025 – nog steeds in een fase zijn van inhoudelijke ontwikkeling en beoordeling door de SLO en het onderwijs zelf. De politiek heeft er voorlopig nog geen besluit over genomen.
  12. Zie bron 2: Het gebruik van de schoolomgeving.
  13. Wondergem, Bram, 2021. Duurzame ontwikkeling. Een inleiding’. Uitgeverij Gompel & Svacina, Oud-Turnhout/’s-Hertogenbosch.
  14. Zie Wonderwel.

Meest recente recensies